Het kleine eenzame hertje en de grote boze wolf



Vanuit de bosjes staarden haar felbruine ogen naar de wolf. Ze had de hele jacht gade geslagen en staarde een beetje geëgerd naar de witte reu. Het was haar bedoeling geweest om een van die herten te pakken en ze moest nou aanzien hoe de kudde er gehaast vandaar ging, daar ging haar jacht. "Te laat, stom hert," hoorde ze de reu mompelen. Ja, dat was inderdaad te laat. Haar oren lagen plat in haar nek, zoals ze dat altijd lagen. Ze kwamen nooit uit haar nek, omdat ze het prettiger zo vond. Waarom kon ze eigenlijk niet zeggen, misschien om het trauma die ze ooit had opgelopen, niet dat ze het ooit zo zou benoemen. Ze was een gesloten wolvin en snel kwaad. Ze had altijd haar woorden klaar en deinsde niet terug voor een gevecht, maar wat de meesten niet kenden was de wolvin die daar onder dat masker zat. Alleen Rhona had die wolvin kunnen zien en ze was ook niet van plan dat ooit aan iemand anders te laten zien. Ze had alles opgesloten diep in haar hart, totdat ze de pijn er niet meer van voelde, totdat het bijna leek of het haar niks meer uitmaakte. De achtervolging van haar familie en het broertje van Timen had haar gesloopt, ze waren haar Ws binnen gekomen. Maar zoals het nou leek waren ze ook weer van de aardbodem verdwenen en dat vond ze maar al te prettig. Ze stond op uit de bosjes en kwam uit de schaduw. Ze had een lieve uitstraling gehad als die blik in haar ogen en haar oren het niet te niet gedaan hadden.

Ze liep naar de reu die niets in de gaten leek te hebben, logisch want ze liep tegen de wind in. Haar blik gleed kort naar het jonge hert wat hij aan het oppuizelen was. Ze voelde hoe de honger in haar lichaam weer op kwam. Het was winter in Ws en prooien waren schaars dus ook voor haar was het moeilijk om iets te vangen. "Is het lekken," siste ze tussen haar tanden door toen ze vlak naast hem stond. Het maakte haar niks uit als hij zou schrikken, hij mocht wel even weten dat hij haar jacht verstoord had. Ze vergat voor het gemakt dat het ook andersom had kunnen zijn. "Ik hoop dat het smaakt," vervolgde ze sarcatisch. Haar felbruine ogen glommen brutaal. Haar spieren stonden gespannen klaar om iets te doen als het nodig was. Ze was nou eenmaal nog al argwanend en ze dacht altijd dat ze meteen werd aangevallen, al was dat lang niet altijd zo.

Jed zat lekker te eten aan het hertje toen hij vlak naast hem een stem hoorde. De stem klonk niet echt vriendelijk. "Is het lekker?" Vroeg ze. Het sarcasme droop ervanaf en Jed keek op van zijn prooi. "Ik hoop dat het smaakt," Haar felbruine ogen straalden brutaal. Ze stond zo gespannen als een schaap die een wolf had geroken. Ze observeerde elke beweging die hij maakte, klaar om zich te verdedigen als het nodig was. Jed dacht even na en besloot toen dat de teef geen gevaar voor hem was. "Wel eigenlijk, ja het is echt wel lekker." Hij zei het kalm. Hij was niet van plan zich op stang te laten jagen door een chagrijnige, hongerige teef. Iedereen had honger, het was winter. Maar Jed was niet onaardig tegen vreemden. "Wil je een hapje?" Vroeg hij onschuldig. Hij keek de teef nieuwsgierig aan. Hij wist niet hoe ze zou reageren. Hij deed een stapje weg van de prooi, zodat als ze besloot de rest op te eten, hij niet al te dichtbij stond. Hij kwam soms nogal bedrijgend over, dat wist hij. Zijn goudbruine ogen keken de teef aan. Toen ging hij zitten. Hij bedacht zich dat hij vast haar jacht had verstoord. Hij wou zijn verontschuldigingen aan, maar beet op zijn tong. Té veel zeggen zou niet zo tacktisch zijn. Hij begon zijn vacht schoon te likken, het bloed was al bijna opgedroogd en hij kreeg het er moeilijk af. Hij zat schijnbaar geconcentreerd zijn pels te wassen, maar hij hield zijn ogen niet van de teef af. Ze zag er nogal gespannen uit en hij wist niet of ze hem zou aanvallen. Als ze hem zou aanvallen zou hij terugvechten. hij was een jaar ouder en een stuk groter ook. Ze had wel spieren, die duidelijk te zien waren onder haar bruine vacht.

Hij hoorde de herten steeds verder weg lopen. Hij had met zijn ongeduldigheid de hele kudde weggejaagd. Dat zou niet zo voordelig zijn, als hij later nog eens honger had. Hij zat te overdenken wat hij zou doen: de kudde volgen of op zoek gaan naar een ander gunstig plekje. Hij keek naar de sneeuw onder zijn poten, die nieuw wit was, het had de laatste dag gesneeuwd. Hij nam een hapje sneeuw en liet het smelten in zijn mond. Een rare gewoonte, hij had nog nooit een andere wolf hetzelfde zien doen. De gesmolten sneeuw smaakte lekker fris op zijn tong. Het hielp niet echt bij de dorst maar was wel een goede manier om het drinken nog even uit te stellen. Toen hij klaar was ging hij gewoon rechtop zitten en hij wachtte.Ze zag hoe zijn goudbruine ogen op haar gericht werden. Hij was niet geschrokken, wat ze ook niet had verwacht. Het probleem was dat als een wolf schrok hij dan als reflex nog wel is haar kant op kon bijten, dus zorgde ze dat ze altijd een beetje op afstand bleef. Ze staarde terug in zijn ogen zonder ook maar een greintje spijt of terughoudendheid in haar ogen. Ze was niet zoals de meeste wolvinnen, ze was getekend - getekend door haar verleden. Het verledend die haar ouders ooit voor haar geschets hadden en waar ze niet meer van af leek te komen. Daardoor was haar karakter ontstaan. Van die onschuldige speelse pup die ze ooit geweest was, waar iedereen zo dol op was in deze nukkige en woedende wolvin. Ze had die liefde die ze verdiende nooit gehad en daardoor was ze geworden wie ze was en wou eigenlijk bijna niemand bij haar in de buurt zijn. Ze had geen vrienden meer, eerder alleen maar vijanden. Ze maakte het er misschien zelf naar, maar je kon het niet haar schuld noemen. Het was nooit haar schuld geweest, ze was gek geworden door dingen die er gebeurt waren. Het leven was soms zo onredelijk al zou Disa dat nooit zo opvatten."Wel eigenlijk, ja het is echt wel lekker." Ze boorde haar blik nog dieper in de zijne en er ontstond een grijns om haar lippen. "Mooi," zei ze op die zelfde sarcastische manier. Ook al nam ze altijd een aanvalshouding aan bij anderen, zij was nooit degene geweest die als eerste aanviel. Ze had een hekel aan vechten omdat ze had gezien hoe erg je er door kan flippen, hoe erg die moordlust kan opwellen in je binnenste totdat je dingen doet die je altijd met je zou blijven meedragen.

"Wil je een hapje?" Hoorde ze hem vaag op de achtergrond zeggen. Ze dwong zichzelf haar gedachten los te laten en keek hem met een doodskalme grijns aan. Ze had bijna tegen hem gezegd dat ze zelf haar prooi wel zou vangen toen ze bedacht hoe lang ze al achter deze kudde had moeten aanzitten, een nieuwe vinden zou nog langer duren. Ze keek even naar het karkas en toen terug naar de wolf die een paar passen voor haar opzij deed. Ze ontspande zich iets toen ze begreep dat hij haar niet zou aanvallen. Zonder nog wat te zeggen liep ze naar het hertenkarkas. Ze zette haar poot er op en nam een hap van het vlees. Het voelde goed eindelijk haar honger weer te kunnen stillen. Toen ze klaar was tilde ze haar kop op en likte ze het bloed van haar lippen. Haar oren nog steeds plat in haar nek, die kwamen er ook niet meer uit. Ze keek onderzoekend naar de reu die een eindje van haar af was gaan zitten. Ze wist niet zo goed wat ze van hem moest denken. Eigenlijk wilde ze weer weg, gewoonweg omdat ze altijd alleen was - maar toch. Ze wilde op een of andere manier nog wel wat meer van hem weten. Ze schatte hem niet veel ouder als zichzelf en hij straalde iets uit - een bepaalde kalmte. Iets wat zij al zo lang niet meer had, wat bij haar weggevaagd was totdat er niks meer van over was. Ze zei niks ze staarde hem alleen maar aan.

Ze grijnsde naar hem, het bezorgde hem weer een rilling. Het was een berekende, kalme grijns. Haar ogen lachten niet mee, maar stonden dof en gespannen. Hij vond het jammer, hij had graag dat iedereen op zijn gemak was bij hem. Toen hij van het karkas wegstapte leek ze enigzinds te ontspannen. "Ze was bang van hem,"dacht hij toen. Niet dat hij niet bang was. Ze waren gewoon alletwee op hun hoede. Hij wilde niet vechten. Hij vond er niets aan. Hij snapte niet waarom een wolf zou moeten vechten. Maar ja, er waren altijd wel speciale gevallen. Daarom hield hij er meer van afstand te nemen, of om hem eronderuit te praten. Ze begon de rest van het hertje op te eten. Toen het op was likte ze haar lippen schoon. Hij snapte niet waarom haar oren nog steeds in haar nek lagen. Hij vormde toch geen enkele bedrijging. Zijn oren stonden rechtop en scanden de omgeving op gevaar. Zijn oren lagen bijna nooit plat in zijn nek, je kon hem niet zo snel kwaad krijgen. Zijn innerlijke wolf was gewoon een rustige persoon. Zijn onbezorgde puptijd zou hieraan hebben meegewerkt, ware het niet dat zijn ouders en broer waren vermoordt door tweebenen. Een verdrietige glans scheen in zijn ogen en zijn schouders zakten wat naar beneden. Toen hij terug naar de teef keek, zag hij dat ze hem onderzoekend aankeek. Hij keek gewoon terug, hij vond het niet erg dat ze hem aankeek. Hij vond het normaal dat twee onbekende wolven elkaar aankeken om wat meer te weten te komen over elkaar. Jed voelde de blik van de teef over hem heen glijden. Hij bleef gewoon rustig zitten en keek naar een paar ondergesneeuwde blaadjes, die zachtjes wiegden in de kalme bries. Ze was nog steeds erg zenuwachtig. Ze leek niet te ontspannen, hoewel hij het wel was. Hij besloot iets te zeggen.
"Jed is de naam. Sorry dat ik de kudde heb weggejaagd," Hij keek verontschuldigend. "En dat ik je prooi heb afgepakt." Hij glimlachte naar de teef. Hij had geen idee hoe ze zou reageren. Ze was wat misterieus in zijn ogen. Jed was niet graag alleen, en hij was toch blij dat hij de teef ontmoet had. Nu ja, ontmoet, hij wist haar naam niet en hij zag dat ze overwoog gewoon weg te gaan. "Als ze altijd alleen is geweest, zal ze wel opnieuw alleen willen zijn." Dacht hij. Hij vond het jammer voor de teef, hij had niet veel vrienden, dus praatte hij veel in zichzelf, gewoon, om een stem te horen. Hij hield ook niet van de stilte. Het maakte dat hij zich op zijn ongemakken voelde. Dat gebeurde niet vaak, maar toch. Hij keek weer in de ogen van de teef en zag dat ze nog steeds geen besluit had genomen, alhoewel er een klein streepje nieuwsgierigheid in zat. Geen enthousiasme, maar hij veronderstelde dat ze wou weten wie hij was en wat hij hier deed. Hij zou geen antwoord geven, tenzij ze het hem vroeg. Hij wilde de teef koste wat het kost aan het praten krijgen. Hij wist niet waarom ze somber was, hij was altijd vrolijk.

Ze had wel door dat hij weg keek toen ze hem onderzoekend bekeek. Misschien deed hij dat om iets te doen te hebben, of gewoon omdat hij haar blik vervelend vond. Toen hij zijn blik weer op haar richtte was ze meteen op haar hoede. Ze wist dat dat eigenlijk niet nodig was, ze had al lang door dat die reu haar echt niks zou doen."Jed is de naam. Sorry dat ik de kudde heb weggejaagd," Er schoot iets verrast door haar ogen heen. Ze had niet verwacht dat hij zo iets zou zeggen, dat hij zijn excuses zou aanbieden over iets wat eigenlijk helemaal niet zijn schuld was. Dat wist Disa ook wel, maar toch had ze er even kwaad over moeten worden. "Disa," zei ze toen als antwoord op zijn eigen naam. Ze overwoog nog iets te zeggen, maar besloot het toch niet te doen. "En dat ik je prooi heb afgepakt." Weer boorde haar blik zich in de zijne. Ze kon er nou echt niet omheen om iets te zeggen, anders had ze haar kans om meer over hem te weten te komen verprutst. Het viel haar op dat ze geïnteresseerd was, iets wat haar eigenlijk nog nooit overkomen was. Ze was nooit nieuwsgierig en wilde altijd alleen maar alleen zijn, maar nou niet. "Jij moet ook eten," haar stem klonk nog steeds wat snauwerig. Ze had zichzelf aangeleerd altijd zo te praten en het was moeilijk om dan een andere toon aan te slaan. Ze had het goed bedoelt, maar het kon zijn dat het niet zo overkwam. Ze richtte even haar blik op haar voorpoten en keek toen Jed aan.

"Je bent nieuw hier," ze zei het niet als een vraag. Het was gewoon een bevestiging op een gedachte in haar kop. Hij had de geur van Ws nog niet aan zijn vacht hangen, dus was die conclusie snel gemaakt. Ze was hier zelf alweer een half jaar en eigenlijk kende ze zo goed als niemand hier. Behalve Rhona een beetje, de jonge teef die als enige haar verleden kende. Alleen Rhona was hier niet veel en ze was dus eigenlijk gewoon altijd alleen. Ze ontliep haar familie, wat niet meer zo'n probleem leek. Ze waren toch nergens meer te bekenen. Ze kwam ook overal weer terwijl ze een tijd zo veel mogelijk in de bergen te vinden was, maar in de winter was dat moeilijk te doen. Ze ging aarzelend zitten, waarin ze aangaf nog even te blijven. Ook was het een teken dat ze niet meer dacht dat hij haar opeens zou aanvallen, al sloot ze dat eigenlijk nooit uit. "Waar kom je vandaan?" vroeg ze toen. De vraag kwam uit het niets.

Ze keek verrast toen hij zijn naam zei. Misschien was het lang geleden dat ze iemand had horen praten, of ze was geschrokken dat hij zo snel zijn naam zei. Ze was misschien verrast door zijn impulsief gedrag. Misschien was ze het niet meer gewend dat iemand haar aansprak. Haar oren lagen nog steeds in haar nek. Jed zou bijna denken dat ze een of andere spierziekte had, dat ze haar oren niet meer rechtop kon houden. Hij vond het vreemd. "Jij moet ook eten," Zei ze, het klonk nog zwak snauwerig, maar ze deed een poging het weg te laten. Het was volgens Jed niet makkelijk voor haar om hier nu tegen hem te staan praten. Hij had wel heel wat wolvenkennis. Hij kon zien of iemand loog of niet, of als iemand oprecht sprak en iets meende. Nu zag hij in haar goudgele ogen dat ze het niet fout bedoelde. Ze meende echt wat ze zei, en daar was Jed blij om. "Disa," antwoorde ze op zijn naam. Dus ze heette Disa, goed dat hij het wist. Hij kreeg het gevoel dat ze hier al lang was, maar nog niet veel wolven kende. Hij voelde zich enigsinds vereerd dat ze intresse in hem had. Nu ja, intresse, hij vond het fijn iemand te hebben waartegen hij kon praten. Een boom antwoord niet als hij iets vroeg of lachte niet mee als hij een grap maakte. Hij keek even naar een sneeuwvlokje, dat op zijn neus landde. Het was vast een grappig gezicht, en hij grinnikte kort. Een rommelend geluid kwam uit zijn keel.
Hij hoorde dat ze bewoog en hij richtte zijn blik weer op haar. Ze keek naar haar voorpoten en toen weer naar hem. Ze dacht na over dingen, maar Jed wist niet wat. Het was maar goed ook, hij zou niet willen kijken naar iemands gedachten, net zomin hij wou dat iemand de zijne kende. "Je bent nieuw hier," Het klonk een beetje als een mededeling, precies of ze hem wou laten weten dat hij hier nieuw was. Dat wist hij zelf ook wel, maar hij zei niets. Hij raakte niet geïrriteerd, niet snel om nu kwaad te worden. "Ja, ik ben een nieuw groetnje in het grote enge bos," Zei hij, met een klein beetje sarcasme in zijn stem. Hij bedoelde het gewoon als grapje, dat zat in zijn bloed.
Hij zag dat ze weer in gedachten verzonken was en hij dacht ook na. Hij vond het tijd dat hij wat meer wolven leerde kennen, maar het kan zijn dat zei dat niet wou. Misschien was ze zoals hij dacht echt niet vertrouwd met andere wolven. Dat zou dan misschien een verklaring zijn van haar oren. Niet een of andere ziekte, zoals hij eerst had gedacht. De volgende vraag verraste hem. "Waar kom je vandaan?" Het was een simpele vraag, maar het antwoord was allesbehalve simpel. Hij was niet van plan zijn hele zielige levensverhaal te vertellen, maar hij kon ook niet liegen. Nog een van zijn vervelende kenmerken. "Ik kom van buiten WS, uit een woud aan de oostgrens. Daar woonde ik met mijn familie. Het was wel redelijk dicht bij een dorpje. Mijn broer en ik gingen daar vaak spelen. Kippen pakken enzo..." Hij stopte even en slikte. "Op een dag zijn die mensen ons gevolgd naar ons hol. Mijn moeder was ziek, dus konden we niet weg. De volgende dag kwamen ze met veel tegelijk. Ze hadden vuur bij zich. Mijn moeder is gestikt in de rook terwijl mijn broer en ik wegvluchtten. Mijn vader viel de mensen aan, maar hij werd gedood. Er was een knal en er zat bloed op zijn buik. Mijn broer liep terug en ze kregen hem ook te pakken. Ze sloegen...," De tranen stonden in zijn ogen en hij schudde verwoed met zijn kop. Hij wist niet waarom hij hier voor een teef die hij amper kent al zijn diepste gevoelens stond te vertonen. "De rest wil je niet weten. Ik ben toen hierheen gelopen en ziehier... Zit ik hier nu zielig te doen tegenover iemand die ik helemaal niet ken," Hij lachtte kort, maar het was niet van de pret. Hij keek haar aan en vroeg zich af wat ze nu dacht. Hij keek weer naar zijn poten en zweeg.

Haar blik volgde het sneeuwvlokje die op zijn neus viel, ze wist dat het er grappig uitzag maar ze kon er niet om lachen. Hoe lang gleden was het dat ze had gelachen, waarschijnlijk net zo lang geleden dan dat ze blij was geweest. Ze had wel is gelachen, maar dan was het altijd sarcastich. Het leek wel alsof ze niet meer kon lachen en misschien kon ze dat inderdaad niet meer."Ja, ik ben een nieuw groentje in het grote enge bos," Ze keek even om zich heen en toen naar Jed. "Je kunt het bos nou niet bepaalt eng noemen," zei ze toen. Dit was het gebied van de Thuraya roedel en dat wist ze. Het was de meest sociale en goede roedel in Ws en daarom had ze een hekel aan hen, misschien wel een even grote hekel als ze aan de Shadows had. Een van hen had haar aangevallen toen ze hier net was en ze mocht ze dus niet. Ze had een hekel aan roedels die zo machtig waren dat anderen er bang van werden en zelf haar de stuipen op het lijf jaagden. "Het is eerder vredig en lieflijk," vervolgde ze er achteraan. Waarom ze dat allemaal zei wist ze eigenlijk niet, het had geen meerwaarde. Ze had gewoon zin om het te zeggen, om haar eigen mening over het gebied te uiten. Ze was het liefst in de bergen maar daar was nou geen eten te vinden, dus daarom was ze nou hier. Het was meer een noodoplossing dan een leuk uitje. Ze zag hoe hij aarzelde toen ze haar vraag aan hem stelde. Ze wist hoe vervelend die vraag kon zijn, zij zelf had het er liever ook nooit over. Toch had ze het hem gevraagd, gewoon omdat ze het wilde weten.

Ze staarde naar hem terwijl hij zijn verhaal vertelde. Hij leek er echt moeite mee te hebben dat zijn familie niet meer leefde, iets wat zij zich echt niet voor kon stellen. Maar ja zij was Disa ook maar, een misschien wel gevoelloze en moordlustige wolvin. Niemand kende die andere kant, die kant die niet haar oren in haar nek had. Ze schrok op door zijn volgende woorden. "De rest wil je niet weten. Ik ben toen hierheen gelopen en ziehier... Zit ik hier nu zielig te doen tegenover iemand die ik helemaal niet ken," Ze zei geen troostende woorden net zo min als ze zei dat ze het zo erg voor hem vond, dat kon ze simpelweg gewoon niet. Het enige wat ze over haar lippen kon krijgen was een kort "Ah zo," iets wat helemaal niet paste in deze context. Ze keek hem niet meer aan, de blik in haar goudbruine ogen dwaalde over de bomen. In haar ogen lag pijn te lezen, een diepe pijn.


"Je kunt het bos nou niet bepaalt eng noemen," anwoorde ze op Jeds woorden. Hij keek om zich heen, maar hij kon niets zien dat het bos minder eng maakte. Hij zag nergens vogels, hij hoorde ze niet fluiten. Hij vond de stilte heel eng. Het zorgde ervoor dat hij zich heel eenzaam voelde. "Het is eerder vredig en lieflijk," voegde ze eraan toe. Hij vond het goed dat ze haar mening gaf, dus hij deed het ook maar: "Ik vind het eng dat hier geen leven te bekennen is behalve wij twee. De winter is zo stil. Ik vind het... gevaarlijk. Ja, dat is het." Hij dacht even na
"Of het komt omdat het winter is," constateerde hij. "Ik hou meer van een woud, beter dan een of ander bos weetje. Daar zijn eekhoorns enzo, of konijnen, die je de stuipen op het lijf kan jagen door wat te grommen. Die moet je dan zien rennen, recht hun hol in..." Toen hij klaar was met zijn verhaal kon ze slechts een korte "Ah zo," eruit krijgen. Weer een bewijs dat ze geen raad wist met zichzelf. Ze kon gewoon niet reageren op een andere wolf. Ze keek omhoog, naar de bomen, en hij zag een uitdrukking in haar ogen die hij nog nooit eerder zag. Hij zag een wonde zo diep dat hij waarschijnlijk nooit meer toe zou gaan. Hij zag dezelfde pijn die hij als pup had toen hij zijn broer zag. Hij werd afgeslacht en de pijn die Jed voelde was waarschijnlijk erger dan die van zijn broer. Hij keek met medelijdende blik in zijn ogen, maar het was hij die nu niet wist wat te doen. Hij stond langzaam op en trippelde naar Disa toe. Hij legde als troostend gebaar zijn kop op de hare. Haar vacht voelde warm aan, en hij hoopte dat ze het gebaar kon waarderen. Het was het enige dat hij nu kon doen, en hij hoopte dat hij het juiste had gedaan tegenover de wolf die waarschijnlijk nog nooit een andere wolf had vertrouwd.

Ik vind het eng dat hier geen leven te bekennen is behalve wij twee. De winter is zo stil. Ik vind het... gevaarlijk. Ja, dat is het." Ze keek hem even niets begrijpend aan. "Ik hou juist van die stilte, het gevoel dat er even niemand naar je kijkt. Dat je gewoon echt alleen bent," zei ze toen."Of het komt omdat het winter is," ze knikte even kort, dat zou het vast zijn. Ze zei er maar niet bij dat het in de Taiga nooit zo extreem veel geluid was, maar wel veel meer dan in de winter. Op de rest van wat hij zei reageerde ze niet meer, dat had toch geen zin. Ze had gezegd wat ze had willen zeggen en dat was genoeg geweest. Ze had niet door dat hij naar haar toe kwam, omdat ze te diep in gedachten was. Toen hij opeens zijn kop op de hare legde verstarde ze. Al haar spieren bevroren en haar ademhaling stokte in haar keel. Ze kon even helemaal niks meer doen terwijl de warmte van zijn kop haar huid binnen drong. Zijn geur drong opeens heel sterk haar neus binnen. De enige die ooit zo'n gebaar aan haar gegeven had was Timen geweest en dat was lang geleden, anderhalf jaar. Toen ze weer bij zinnen kwam deinsde ze bijna achteruit, maar ze dwong zichzelf te blijven zitten. Haar oren lagen nog steeds plat in haar nek en haar spieren stonden gespannen. Ze wist even niet wat ze met deze situatie aanmoest en ze wist dat hij het goed bedoelde, maar dit was te veel voor haar. Ze verdeinde geen troostende gebaren zeker niet op deze manier. Toch liet ze haar spieren ontspannen en haar ademhaling weer tot bedaring komen. Het had geen zin om als een gesteste kip te gaan zitten stressen. Ze sloot haar ogen en zei even helemaal niks.

Toen deed ze haar ogen weer open en staarde voor zich uit, nog steeds voelde ze de kop van Jed op de hare rusten. "ik..." ze slikte even en begon opnieuw. "Ik heb ze vermoord Jed," fluisterde ze zacht, haar stem trilde. Voor het eerst in haar leven toonde ze echt emotie, liet ze zien dat het haar aangreep. Dat het haar wel degelijk wat uitmaakte dat ze het gedaan had, niet dat ze het erg vond. Het was bevrijdend geweest toen ze er niet meer waren, maar meer dat ze het gedaan had. Dat ze wolven vermoord had ook al hadden ze het misschien wel gewoon verdiend.

Ze was opgeschrokken toen hij zijn hoofd op het hare legde. Hij had haar gedachten verstoord. Hij had nog best veel lawaai gemaakt. Ze was niet zo op haar hoede, wat erop wees dat ze hem misschien vertrouwde. Hij werkte als een elektrische schok op haar. Ze verstarde en haar ademhaling bleef hangen. Ze ademde heel onregelmatig en haar spieren waren helemaal opgespannen. Ze kon er elk moment vandoor gaan, maar ze bleef staan. Hij begon te neuriën. Het was iets wat zijn moeder altijd deed, en het hielp. Hij dacht aan haar warme vacht en de troostende blik. Ze kon ervoor zorgen dat iemand zich in no time gerust voelde. Dat probeerde hij nu ook met Disa. Hij stopte met neuriën en luisterde even naar haar ademhaling. Die was normaal en hij durfde ook weer adem te halen. De zijne klonk heel zwaar en traag, de hare sneller en lichter. "Rustig maar, er gebeurt niets, ik doe je echt niets, beloofd," Hij zei het met een zware stem. Ze was nu echt ontspannen en hij sloot zijn ogen. Hij bleef luisteren, naar haar hart en haar ademhaling. Hij had zich nog nooit zo gevoeld. Hij was blij en droevig tegelijk. Hij voelde het verdriet dat duidelijk van haar afstraalde, maar hij kon ermee leven. Zijn positieve gedachten konden ertegen. Hij had het aanvaard, zijn broer en ouders waren dood, maar de gedachte aan hen niet. Hij kon zich nog duidelijk de leuke dagen in hun hol herinneren. Hij werd weer verdrietig maar onderdrukte de gedachte. Hij schrok zelf wat op toen ze begon te praten. Ze had er duidelijk moeite mee.
"ik..." Ze begon aarzelend te spreken, maar ze zweeg, en hij voelde haar slikken. Hij bromde aanmoedigend. Ze was bijna beginnen spreken, en hij moedigde dat alleen maar aan. Het luchtte enorm op om er met iemand over te praten. "Ik heb ze vermoord, Jed," Jed moest zijn oren in haar richting draaien, zo stil sprak ze. Hij hoorde de emotie van haar stem lopen. Ze was erg verdrietig en had spijt, dacht hij. Ofwel was ze ervan onder de indruk, hij wist hoe een wolf een monster kon worden als hij uitgedaagd werd, of als er iets ergs was gebeurd. De maanden na de dood van zijn familie was hij ook niet meer dan een schim, hij at, hij dronk en hij sliep. Hij drukte zijn lichaam tegen het hare aan. "Het is goed, zeg het maar. Ik neem je niets kwalijk, Disa," hij zei het zachtjes in de richting van haar oren, die nu nog steeds plat lagen. Hij neuriëde nog wat, opnieuw om haar rustig te maken. Hij wou niet dat ze hier een hartaanval van de stress kreeg ofzo.

"Het is goed, zeg het maar. Ik neem je niets kwalijk, Disa," Ze herstelde zich en er flikkerde woede in haar ogen op. Het verhaal bracht altijd weer woede bij haar terug. Zo ook deze keer. Het verdriet leek helemaal verdwenen en maakte plaats voor woede. "Misschien wel als je het gehoort hebt Jed," zei ze. Haar stem had de kracht weer terug en er klonk haar doorheen, haat aan haar verleden."Ik ben geboren in het hoge noorden. Een bar oord je kon er niet overleven als je niet wit was. Elke zeldzame prooi die er liep zag je anders meteen. Onze roedel was zo idioot koppig om toch een poging te wagen. Ze werden overal verdreven en naast een andere roedel leven was geen optie. Op de weg omhoog stierf al de helft van de roedel van uitputting en honger. Mijn moeder had pups in haar buik en ze zou het opgegeven hebben, als ze niet de vallei gevonden hadden. Na vier maanden van ploeteren vond een van de verkenners de wonderbaarlijke vallei. Het was een wonder dat die er was, verborgen tussen de rotsen. Het leek er warmer en er liep stromend water in de grotten. Mijn ouders waren niet de Alfa's maar ze hadden een groot aanzien. Ze mochten pups baren, omdat de alfa's ze zelf niet in de weg durfden te lopen. Er was weinig te eten, maar genoeg voor de wolven die overgebleven waren. Mijn moeder beviel van drie dochters en wie geef je dan aan die wolf? Het werd een ine mini muite spelletje. Ze beloofde de wolf een van mijn zussen, Gina heette ze. We groeide op in het bij zijn van die wolf, die Timen heette. Hij was altijd heel lief voor ons en hij speelde met ons. Toen we een jaar waren en hij dus twee vertelde hij het ons. Hij zei ons dat Gina zijn partner zou worden. We moesten ontzettend bijkomen van de schrik en mijn oudste broer lachte ons uit. Hij had inmiddels een hoge status in de roedel en gunde ons nooit een blik waardig. Mijn zus zei me dat ze helemaal niet van Timen hield en dat ze het een watje vond. Mijn zussen zaten vaak over hem te smoezen en te giegelen. Ik iriteerde me er mateloos aan. Het was echt een ramp en ik hield wel van hem. Ik was verliefd op die wolf en probeerde hem dat duidelijk te maken. Hij had alleen maar oog voor Gina, want zij was hem beloofd. Het was een drama jaar. Ik moest al dat geklef aanzien, wat bij mijn zus alleen maar schijn was. Ze vond al die aandacht gewoon wel grappig. Toen we 2,5 jaar waren werd Gina zijn partner." Ze liet haar blik over de bomen glijden. In haar ogen was niks meer van dat eerdere verdriet te zien, alleen maar woede. Haar goudbruine ogen stonden fel en ze voelde hoe de kop van Jed nog steeds op de hare lag. Ze vond het niet erg.

"Mijn ouders waren trots op mijn broer en mijn zus. Mij en mijn andere zus gaven ze totaal geen aandacht. In dat half jaar ging het goed mis. Gina begon op Timen te katten en schold hem alleen nog maar uit. Ze wilde hem niet meer. Ik probeerde Timen te troosten en hem te laten zien dat ik echt van hem hield, maar hij negeerde me helemaal. Op een avond in mijn derde levensjaar flipte ik gewoon. Ik was sterker als mijn familie. Getraint door het leven en de stress. Ik vermoorde mijn twee zussen en mijn broer, gewoon uit wraak. Ik ben naar het hol van Timen gelopen. Hij was wakker en het ergste nog was dat hij niks deed. Hij staarde me alleen maar aan terwijl ik zijn keel doorbeet. Hij verweerde zich niet het liet het gewoon toe. Toen ik bij mijn ouders kwam hebben ze me weggestuurd. Ze waren er kapot van, maar wat er met mij zou gebeuren kon ze niks schelen. Ik ben weg gegaan." het laatste deel van haar verhaal siste ze bijna. Je merkte duidelijk aan haar dat het haar gesloopt had, dat het haar kapot gemaakt had.

Hij hield zich heel stil toen ze haar verhaal deed. Hij was geshokeerd. Jed wist dat een wolf woedend kon worden door de omgeving, maar hijzelf was nooit echt beïnvloedbaar geweest. Hij kon zich volledig afkeren van de omgeving, en zijn oren zeg maar sluiten voor de scheldpartijen. Die waren er nooit echt geweest, maar de paar wolven die in de buurt van hun hol waren gekomen hadden hem wel eens uitgedaagd. Hij was er nooit op ingegaan. hij had zich simpelweg omgedraaid en weggelopen. Maar Disa moest het aanzien, dag in dag uit met de neus op de feiten gedrukt, drie jaar lang. Hij vond het verschrikkelijk. Haar stem klonk niet meer verdrietig, maar woedend, en hij begreep het. Hij gromde toen ze vertelde dat die Timen haar keer op keer afwees. Hij wist het niet zeker, maar als hij Disa was geweest, had hij waarschijnlijk hetzelfde gedaan. Hij kon zich niet voorstellen dat hij zo zou doen tegen zijn broer. Ze waren altijd maatjes geweest en haalden samen dingen uit. Ze hadden het ook altijd goed gehad in zijn familie. Geen prooitekort, slechts nu en dan last van indringers op hun territorium, of mensen. Ze waren wel een paar keer verhuisd, naar een andere buurt, als het te moeilijk werd om zich verborgen te houden voor de mensen. Haar stem ging over in een gesis toen ze het laatste deel vertelde. Ze had haar zussen en broer vermoordt, en later ook Timen. Het was zijn verdiende loon geweest, maar toch, hij zou nooit iemand vermoorden. Hij kon het natuurlijk niet weten, niet voelen wat zei had gevoeld. De beschrijving kwam wel dicht in de buurt, dacht hij. Zijn ouders zouden nooit zoiets doen, ze hadden zich lang geleden van hun roedel afgescheurd om ergens anders te gaan wonen. Hij vond het harteloos van Disa's ouders. Wraak was gepast geweest, maar hij begreep de tegenstrijdige gevoelens van Disa. "Je moet je er niet voor schamen, nog je schuldig voelen. Het was te verwachten. Niemand moet een andere wolf zo laten afzien, als ze het konden verhinderen." Bracht hij voorzichtig aan. Hij tilde zijn kop van de hare en ging zitten. Hij bleef wel dicht in haar buurt. Hij nam zich voor haar troost te bieden als ze het nodig had. Als ze het verder zou opkroppen zou ze waarschijnlijk echt depressief worden. Niet meer dan een schim die rondzwierf. Ze zou alleen denken aan eten, slapen en drinken. Of ze zou zichzelf verwaarlozen tot ze stierf. Dat zat er aan te komen, Jed kende het. Hij kende ooit een teef, een vriendin van de familie. Ze was verstoten door haar partner voor haar jongere zus. Die had ze ook vermoord en ze is uiteindelijk gestorven. Het kon haar allemaal niets meer schelen. Hij duwde zijn neus tegen haar schouder. Hij bleef heel stil zitten. Hij wou haar laten weten dat hij er voor haar was, als ze hem nodig had.

"En nu hebben ze de domme fout gemaakt om met hun jongste nestje hier in Ws te komen en ze hebben Laeras meegenomen het broertje van Timen," haar stem had een vreemde kalmte aangenomen alsof het haar allemaal niet zo veel meer kon schelen. "Gelukkig lijken ze ook alweer van de aardbodem verdwenen," vervolgde ze op diezelfde toon. De woede trok weg uit haar aderen en maakte plaatst voor iets ijzigs. Die ijzige houding waar ze zich het meest in thuis voelde, onverschilligheid. "Je moet je er niet voor schamen, nog je schuldig voelen. Het was te verwachten. Niemand moet een andere wolf zo laten afzien, als ze het konden verhinderen." De woorden van Jed verrasten haar. Ze had verwacht dat hij zo snel mogelijk bij haar weg zou willen, maar hij deed het tegenovergestelde. Hij wou haar nog steeds troosten, nog steeds zeggen dat het niet haar schuld was. Misschien was ze dan wel gehersenspoelt toen het had haar niet het recht gegeven haar broer, twee zussen en Timen te vermoorden. "Ach ja, mijn vader is een freak en mijn moeder durfte daar niks tegen in te brengen."siste ze toen. Haar goudbruine ogen werden terughoudend en de woede was eruit verdwenen. Jed wist het nou ook, ze had het aan een wildvreemde wolf vertelt en toch vond ze dat niet erg. Iets in haar vertelde dat ze er goed aan gedaan had. Hij zou er niks mee doen net als hij haar er niet door ging minachten. Rhona had de macht gezien die ze uitstraalde en zoals elke pup was ze nieuwsgierig geworden, zonder angst. Dat had haar er toe gezet het aan haar te vertellen en bij Jed was het die rust die hij uitstraalde. Opeens begon ze te beseffen dat ze hem begon te mogen, iets wat eigenlijk nooit meer voor kwam bij haar.

Toen hij zijn kop van de hare afhaalde bleef er een rare leegte achter. Het had prettig gevoelt juist omdat ze het absoluut niet gewend was, maar hij bleef bij haar in de buurt. Ze zag hoe hij in gedachten verzonk en ze vroeg zich af waar hij aan dacht, maar ze ging het niet vragen. "Hoe voelde het toen jou broer voor jou ogen vermoord werd?" vroeg ze voorzichtig. Ze wilde niet dat hij kwaad werd door een vraag die ze nou stelde, maar toch wilde ze het graag weten. Haar oren lagen nog steeds plat in haar nek maar haar spieren waren voor de verandering ontspannen.

"En nu hebben ze de domme fout gemaakt om met hun jongste nestje hier in Ws te komen en ze hebben Laeras meegenomen het broertje van Timen," Disa's stem was weer zoals eers: onverschillig en berekend. Iets ijzigs, hij kreeg het er weer koud van. Gelukkig duurde het niet lang. Hij vond het fijn om bij Disa te zijn, en de gedachte dat ze wel nog even zou blijven maakte hem weer warm. Hij gromde. Niemand mocht Disa nog pijn doen, ze had al genoeg te verwerken. "Gelukkig lijken ze ook alweer van de aardbodem verdwenen," Zei ze. Hij ademde weer goed in en hij stopte met grommen. Gelukkig, inderdaad. Zei hij met een zucht. "Ach ja, mijn vader is een freak en mijn moeder durfte daar niks tegen in te brengen." Ze siste toen ze het zei, en Jed begreep het. Hij begreep wat ze voelde. Hij trok met zijn oren. Hij was verbaast dat ze haar verhaal aan hem had verteld. Ze was dus volledig op haar gemak gesteld. Hij dacht na en plots vroeg ze iets wat hem overviel. Hij vroeg naar zijn broer. Zijn enige broer, die koelbloedig vermoord werd door mensen. "Hoe voelde het toen jou broer voor jou ogen vermoord werd?" Ze vroeg het aarzelend, bijna voorzichtig. Hij dacht terug aan die dag, hij probeerde het weer voor ogen te halen, maar die ogen waren vol verdriet. Hij schudde weer met zijn kop. Het verdriet om zijn broer en zijn ouders was duidelijk te zien in zijn houding. Zijn oren hingen nu ook in zijn nek, en hij zakte door zijn poten. Jed legde zijn kop op zijn voorpoten. Hij bleef even liggen en ging toen weer rechtop zitten. "Het voelde raar. Er was een leegte, diep binnenin mij. Het leek alsof hij een deel van mij meegenomen had in zijn dood. Hij was mijn broer, en tevens ook mijn beste vriend," Hij pauzeerde even, en probeerde zijn emoties enigsinds onder controle te houden. Hij had het er moeilijk mee, maar hij moest sterk zijn. Hij moest de goeie momenten herinneren, en niet de angst en de pijn in zijn broers ogen. "Hij was heel erg bang, ik zag het. Ik wilde hem helpen, maar er was vuur overal. Ik voelde me waardeloos. Ik kon hem niet helpen, maar zijn smekende ogen staan nog steeds op mijn netvlies gebrand. Ze hadden een stok in zijn muil gestoken, en hem toegebonden. Enkele mensen hielden mij op een afstand, en ze begonnen hem te slaan met stokken. Hij was niet onmiddellijk dood. Ik werd razend. Ik was nog nooit zo woedend geweest, op niemand. Het was alsof er iemand anders in mij zat. Ik heb gevochten, maar ze sloegen me op mijn hoofd. Ik raakte bewusteloos. Toen ik wakker werd, was ik alleen. Helemaal alleen," Het laatste was bijna niet meer verstaanbaar, zo stil zei hij het. Hij ging weer liggen en zuchte. Hij zag zijn broer weer en een traan liep over zijn wang.

Ze hoorde hoe hij gromde toen ze zei dat ze hier heen gekomen waren. Het verbaaste haar echt dat hij zo met haar meevoelde. Ze vond het eigenlijk wel prettig om te weten dat iemand haar begreep, dat was nog niet eerder gebeurt. Met Rhona was het anders zij was nog jong en zag dingen heel anders in dan Disa dat zag. Jed leek het bijna te begrijpen zoals ze het zei en dat was heel bijzonder voor haar."Gelukkig, inderdaad" hoorden ze hem nog zeggen, maar daar reageerde ze verder niet op. Toen ze de vraag gesteld had gaf hij niet direct antwoord. Hij had het er duidelijk moeilijk en ze wou dat ze dat moment even terug kon draaien, zodat ze die vraag nooit gesteld had. Jed leek zo kalm en in een keer zag ook zij dat hem ook dingen dwars zaten. Niemand kon geheel rustig zijn dat was onmogelijk en dat wist ze, toch leek het raar hem zo te zien. Ze kende hem nog maar net en toch wist hij nou eigenlijk al alles van haar. Vond ze dat erg? Nee, eigenlijk niet. Ze vond het wel fijn dat er iemand was die haar begreep, die haar woorden snapte. Ze keek toe toen hij ging liggen en slikte kort. Misschien had ze het toch beter niet kunnen zeggen, maar voor ze nog iets kon doen begon hij al te praten."Het voelde raar. Er was een leegte, diep binnenin mij. Het leek alsof hij een deel van mij meegenomen had in zijn dood. Hij was mijn broer, en tevens ook mijn beste vriend," Door die woorden flitsten de ogen van Timen weer door haar kop en ze zonk in een herinnering. "Disa?" fluisterde de zwarte wolf zacht. Disa haar goudbruine ogen glommen fel op in het donkere hol. "Vecht dan Timen," siste ze. Timen sloeg zijn ogen neer en schudde zijn kop. "Nooit," vervolgde hij. Disa voelde hoe haar ogen vochtig werden. Een grom van pijn verliet haar keel. "Doe iets!" schreeuwde ze. Timen schudde zijn kop. Een snik verliet Disa haar keel toen sprong ze naar voren. Snel schudde ze haar kop om de herinnering weg te krijgen, de ergste in haar leven. "Ik snap wat je bedoelt. Timen deed niks hij wilde niet tegen me vechten en toch heb ik hem vermoord. Opeens leek toen mijn hele leven weg, leek ik in een zwart gat te vallen," fluisterde ze zacht.

Ze luisterde naar de rest van wat Jed zei en weer verdrong bijna een herinnering haar gedachten, maar ze hield het snel tegen. Ze wilde er niet meer aan denken. Het was verleden tijd, ze had gedaan wat ze had gedaan en ze kon het nou niet meer terugdraaien. Niet dat ze dat ooit zou willen, ze had er nooit echt spijt van gehad. De dood van Timen was moeilijk geweest maar die van haar familie eigenlijk niet. Ze was daarna vrij geweest en er was toen een hele last van haar schouders gevallen. Ze staarde even voor zich uit en ging toen naast Jed liggen. Het gebeurde aarzelend maar toch vond ze dat ze dat moest doen. Ze legde haar kop op zijn rug en zuchtte zacht. "Ik weet hoe het is om alleen te zijn," zei ze toen. Er klonk weer iets van woede in haar stem. Het was de schuld van haar ouders geweest dat ze toen zo'n tijd alleen had moeten zijn, zonder vrienden en roedel. Later had ze het niet erg meer gevonden, was ze er zelfs gewend aan geraakt en daardoor wilde ze niet anders meer.

Jed keek naar Disa, terwijl hij daar lag. Ze was aan het denken. Dat gebeurde veel met wolven die nare dingen hebben meegemaakt. Ze dacht waarschijnlijk weer aan Timen, of toch aan de dingen die ze gedaan had. Ze had er misschien wel spijt van, ze hield van hem, maar hij moest haar niet. Hij haatte de zus van Disa. Hoe heette ze weer? Juist, Gina. Als Disa haar niet gedood had, zou Jed naar het hoge noorden reizen om er zelf een einde aan te maken. Hij had geen wraak kunnen nemen op de moordenaars van zijn familie, maar hij zou Disa wel kunnen helpen, als ze wraak wilde. Op dat jongste nest. De broer van Timen zou hij niet straffen. Die kon er niets aan doen. En haar ouders? Waren die nog in leven? Als haar vader een freak was, zou het niet uit maken of hij zou sterven. Wie weet krijgt hij nog eens een nest, en dan maken die pups het misschien ook mee. Ofwel waren haar ouders al te oud voor een nest. Hij overpeinsde alles zo, en hij was verbaast. Hij had nog nooit een andere wolf willen doden, zelfs niet als hij werd aangevallen. Maar Disa had zo veel pijn. Hij kon het bijna niet verdragen dat ze zo moest leven, in gevecht met haar eigen persoonlijkheid. Hij begreep nu waarom haar oren in haar nek hingen. Hij hoopte dat hij er ooit voor kon zorgen dat ze weer vreugdevol rechtop stonden. Plots ging ze naast hem liggen. Haar kop lag op zijn rug. Hij vond het fijn, en hij voelde zich getroost. Hij besefte dat ze dat niet vaak deed, haar emoties zo tonen. Hij voelde zich vereerd. "Ik weet hoe het is om alleen te zijn," zei ze na een tijdje. Ze klonk weer boos. "Maar je hoeft niet alleen te zijn. Je mag je verdriet met mij delen. Dat maakt het makkelijker," Reageerde hij aftastend. Hij wilde haar niet kwaad maken. "Misschien staan je oren ooit weer mooi rechtop, als we een tijdje samen blijven." Hij wilde zo graag dat Disa en hij vrienden waren, dat hij een hele reeks onzinnige redens bedacht dat ze bij hem zou blijven. Jed kon haar niet dwingen. Dat zou hij nooit doen. Maar wat gezelschap zou blij zijn. Hij begon weer te neuriën, gewoon omdat hij het een fijn geluid vond. Het deed hem denken aan vroeger. De tijd die voorgoed voorbij was.

"Maar je hoeft niet alleen te zijn. Je mag je verdriet met mij delen. Dat maakt het makkelijker," Ze dacht even over zijn woorden na. Misschien had hij daar wel gelijk in, maar ze moest wel even wennen aan het idee. Het was nou anderhalf jaar geleden en in die hele tijd was ze altijd alleen geweest. Zou ze van Jed kunnen gaan houden? Snel schudde ze dat idee van zich af. Ze had alleen maar gezien dat liefde problemen veroorzaakte en ze durfde zich er dus niet meer aan te wagen. Ze vond zijn gezelschap absoluut niet erg, zelf wel fijn. "Misschien staan je oren ooit weer mooi rechtop, als we een tijdje samen blijven." Ook deze woorden liet ze bezinken. Ze had het zelf eigenlijk niet eens meer door, dat haar oren plat in haar nek lagen. Het was een gewoonte geworden, omdat ze zo haar emotie duidelijk maakte. Ze wist zelf niet eens of ze ze er ooit nog wel uit kon halen, maar nou nog niet. Daar was ze nou echt nog niet aan toe. "Ik zou graag een tijdje met je optrekken Jed," zei ze zacht. Het waren woorden die ze niet verwacht had ooit nog is uit te spreken. Ze had geen gezelschap meer bij haar gedugd en toch leek dat bij hem anders. Ze vond het niet erg als ze een tijdje met hem zou optrekken en misschien kon hij nog wel is gelijk hebben ook, maar zou ze ooit weer gelukkig kunnen worden? Ze betwijfelde het echt, maar misschien, heel misschien - was er een kleine kans.

Ze luisterde even naar zijn stem die zachtjes door het woud heen galmde toen tilde ze haar kop op. "Misschien moeten we hier weer weg gaan," ze wist maar al te goed hoe gemakkelijk doelwit ze vormden als ze te lang op een plek bleven. "En ik heb eigenlijk best dorst gekregen," vervolgde ze erop. Ze zouden best even kunnen kijken of het water in een van de riviertjes weer een beetje ontdooit was zodat ze erbij konden en anders zouden ze het weer even moeten doen met sneeuw. Op zich vulde dat wel een beetje maar het leste de dorst niet echt heel goed. Haar stem siste niet meer al was die iets wat geprikkelde klank er nog niet uit. Jed had een hele andere wolvin in haar naar boven gebracht, eentje waarvan ze zelf niet eens wist dat ze bestond.
Hij wachtte nog steeds op een antwoord. Hij was wel weer stil, omdat hij niet wilde dat ze te veel aandacht trokken. Hij likte ondertussen zijn poten, die vuil waren van modder en sneeuw. Hij zou zich later wel uitgebreid wassen, zijn buik moest naderhand wel smerig zijn. Hij vond het niet erg. Jed vond het fijn dat hij hier met Disa kon zijn, smerige vacht of niet. "Ik zou graag een tijdje met je optrekken Jed," Het klonk zacht, en hij voelde dat haar keel trilde toen ze het zei. Hij wist niet goed of hij het wel goed gehoord had, maar toen hij bestefte wat ze had gezegd, maakte zijn hart een sprongetje. "Bedankt, Disa, dat je bij me wil blijven." Fluisterde hij terug. Hij was in zijn nopjes. Hij was zomaar in haar leven gewandeld, na alles wat ze had meegemaakt, en ze had hem aanvaard. Hij hoopte dat ze, door in zijn buurt te zijn, ze zich terug een beetje gewoon wolf zou voelen. Hij zou zijn uiterste best doen. Hij kon natuurlijk niet verhinderen dat ze nog wel aan alles terug zou denken, maar hij zou haar troosten, en haar helpen alles te verwerken. Maar bovenal zou hij genieten van haar gezelschap. Ze tilde haar hoofd van zijn rug, en hij draaide het zijne naar haar toe. Zo kon hij beter verstaan wat ze zei. "Misschien moeten we hier weer weg gaan," Zei ze, ze klonk ietwat zenuwachtig, en hij bromde instemmend. "Waar gaan we heen dan?" Hij had eigenlijk altijd buiten geslapen, onder een boom ofzo. Hij wist niet hoe dicht ze bij de bergen waren, maar ze zouden een geschikte grot kunnen zoeken. Of die herten achterna. Hij grinnikte kort toen hij terugdacht aan eerder die dag. Hoe vermakelijk dat hij zo iemand kon leren kennen, en vooral hoe zo'n situatie kon evolueren. "En ik heb eigenlijk best dorst gekregen," zei ze erna.

Toen ze dat zei, kreeg hij ook behoorlijk veel dorst. "Op naar de rivier dan maar," antwoorde hij. Hij stond op en schudde zijn vacht op. Hij keek in het rond en keek toen met een beetje een verdwaasde blik naar Disa. "Euhm... Welke kant op?" Hij grijnsde en keek een beetje onnozel. Hij had geen flauw idee van waar hij was. Hopelijk wist Disa dat wel. "Natuurlijk weet ze dat, onnozelaar." Zei hij vermanend tegen zichzelf. Hij vond het grappig dat hij dacht dat ze het niet zou weten. Ze was hier al langer dan hij, en ze zou best wel weten waar ze waren. Hij had eigenlijk gewoon die herten achterna gelopen. Het maakte hem niet uit waar hij uitkwam. Drinken als hij een riviertje tegenkwam, eten als hij een hert kon vangen, slapen als de kudde stilstond. Jed moest nu wel rekening houden met Disa, maar hij vond het absoluut niet erg. Hij vond het zelfs leuk dat ze nu met hem zou meegaan. Of dat hij met haar zou meegaan, beter gezegd. Hij zou bij haar blijven zolang ze wilde. Tot ze hem beu was, zou hij bij haar blijven. Desnoods tot ze hem aanviel. Dan zou hij niet vechten, maar weggaan. Maar die situatie zou teveel lijken op haar Timen-ervaring. Als ze zou vragen om weg te gaan, zou hij weggaan, natuurlijk met spijt en verdriet in zijn hart.
"Bedankt, Disa, dat je bij me wil blijven." Ze keek hem even verbaast aan. Zijzelf had het juist andersom gesteld, dat hij bij haar wou blijven. Ze zei het alleen niet, waarom wist ze zelf eigenlijk ook niet. Een klein waterig glimlachje versierde haar lippen terwijl ze opstond en zich even uitschudde. Ze voelde hou het zand losliet uit haar vacht en op de grond belande. "Op naar de rivier dan maar," Ze knikte even en zag hoe hij verdwaast om zich heen keek, vragend keek ze hem aan. Waarom deed hij dat nou?"Euhm... Welke kant op?" Toen werd het haar duidelijk. Het was eigenlijk ook wel logisch dat hij dat niet wist. Hij was immers net in het gebied. Ze knikte naar rechts en zette toen haar lichaam in beweging. Ze liep op een rustige looppas de kant op van een zijriviertje. Ze wilde niet naar de hoofdrivier gaan, omdat ze dan nog verder van de bergen verwijderd werden. Nou ze haar maag vol had was het best mogelijk om terug te gaan en ze wilde het hem laten zien. Haar grot in de bergen waar ze zo vaak was. Ze zag het niet als haar thuis dat wilde ze niet. Het zou dan veel moeilijker zijn om het weer te verlaten, maar ze zag het meer als een soms te begaan onderkomen. Ze snoof de geur van haar omgeving op toen ze de rivier rook. Haar oren gingen nog steeds niet uit haar nek, ook niet om te luisteren naar het water. Haar poten maakte zachtte knispergeluiden in de sneeuw, maar verder was ze stil. Vlak bij de kant van de rivier stond ze stil Alleen bij de randen was het iets bevroren in het midden stroomde het nog. Ze liet haar kop iets zakken en keek naar het ijs. Toen duwde ze haar poot er op en na een krakend geluid brak het. Zo kon ze er een stuk makkelijker bij. Ze liet haar kop zakken en nam rustige kleine slokjes van het koele water.

Toen tilde ze haar kop op en keek ze naar Jed. "Ik zou je graag een keer de bergen willen laten zien," zei ze opeens. Het was misschien een rare opmerking maar ze hoopte dat hij het begreep. Ze was bijna altijd in de bergen te vinden en ze wilde het hem ook laten zien. De rust die daar was, maar ook de gevaren. Die waren er zat zeker in deze tijd, maar ze had ze nog altijd weten te ontlopen. "Ik wil je graag mijn onderkomen laten zien," vervolgde ze toen, op een iets zachtere toon.
Disa knikte naar rechts en begon toen te lopen. Ze ging niet erg snel, dus Jed had de tijd om te kijken waar ze heen gingen. Dat zou handig zijn als hij het alleen moest zoeken. De omgeving was bedekt met sneeuw, maar hij hield van sneeuw, dus het ergerde hem niet. Alles straalde wit en hier en daar zag hij een boomstam. Hij zag nog steeds geen teken van leven. Geen eekhoorns, hazen, muizen... Helemaal niets. Het verbaasde hem. Misschien waren hier niet zoveel bosdieren, of ze durfden zich niet te vertonen. Het was een tijdje stil en hij luisterde naar Disa's ademhaling en haar voetstappen. De sneeuw knerpte, en het maakte onnatuurlijk veel lawaai in het stille bos. Plots hoorde hij een riviertje stromen. Het klonk traag, en toen hij het zag, wist hij waarom. Het was dichtgevroren aan de randen. Het midden was niet bevroren, maar het kabbelde heel traag voort. Op zo'n rivier was het ijs redelijk dik, omdat er niet veel beweging in zat. Hij zag Disa eeen gat slaan en het krakende geluid gonsde in zijn oren. Ze begon te drinken. Hij liep ook op het water toe, en zette iets te ontstuimig zijn poot op het ijs. Hij zakte er tot aan zijn schouder in, en het was heel koud op zijn pels. Hij gromde verrast, en trok zijn poot weer uit het water. Hij kon nu wel gemakkelijk drinken. Hij dronk tot hij vol zat en wachtte dan tot Disa klaar was. Ze keek naar hem en zei iets, ze zei het plots. "Ik zou je graag een keer de bergen willen laten zien," vertelde ze hem. Hij begreep het eerst niet zo goed. "Ik wil je graag mijn onderkomen laten zien," Vervolgde ze, stiller dan eerst. "Oh, heb jij een onderkomen, in de bergen?" Hij keek benieuwd naar haar. Hij was nog nooit in de bergen geweest. Het sprak hem niet aan, maar als zei er heen wilde, zou hij meegaan. "Een tripje naar de bergen, waarom niet?" Stemde hij in. Hij had er wel zin in. Het zicht daarboven moest wel mooi zijn. Jed kon geweldig genieten van een mooi uitzicht, zeker als het besneeuwd was. De winter was zijn favoriete seizoen. De koude deerde hem niet, en de wind nam hij er graag bij. Niets zo leuk om te jagen in de sneeuw, besloot hij. Hij liep naar Disa toe, en wachtte tot ze hem de weg zou tonen. Hij knikte om te laten weten dat hij klaar was om te gaan.